Ooit, heel lang geleden, haakten mijn broer en ik een keer een zeelt in een parkvijvertje bij ons in de buurt.
Na al die voorns en giebels stonden we versteld van de kracht aan de andere kant van de lijn, en toen het beest eindelijk boven kwam wisten we het zeker: we hadden the incredible Hulk himself gevangen. We vonden het beest zo bijzonder dat we besloten om het mee te nemen en in ons tuinvijvertje uit te zetten, zodat we het zo vaak zouden kunnen zien als we maar wilden.
Dat viel dik tegen: hoewel de vijver amper vier vierkante meter groot was, zagen we onze schat helaas niet meer terug. Tot onze vijver lek bleek, zeker vijf jaar later, en onze vader hem helemaal leegpompte om de folie te vervangen. In het laatste beetje water, tussen de goudvissen, bleek die zeelt van weleer nog altijd springlevend. Sterker nog: hij leek een stuk groter geworden!
Seizoenen
Sedertdien heb ik een zwakje voor de vis die mogelijk de allermooiste is van de lage landen en die vele namen heeft: Tinca tinca, louw of lauw, tinke, muidhond of moethond. Elk voorjaar, bij de eerste warme dagen, begint het te kriebelen. Je kent het vast wel: hoewel de hele wereld nog bruin en dor is, creëert een heel pril februarizonnetje de illusie dat de lente al in het land is, zeker als je thuis achter het raam in de zetel zit te soezen.
Dan sleep ik steevast mijn zeeltspullen naar de waterkant, waar ik na een paar uurtjes half doodvriezen schoorvoetend moet toegeven dat ik toch nog net iets te vroeg ben. Hoe anders is dat verhaal een maand later! Zodra de natuur weer écht ontwaakt, wordt zeelt plots steeds beter vangbaar, waarbij mei met stip de allerbeste maand van het jaar is.
Ze vreten zich namelijk vol om zich voor te bereiden op de paai, die begint als het water zo rond de 20 graden warm is. Je merkt meteen aan de vangsten wanneer ze eraan beginnen: de ene dag vang je nog een mooie reeks, en de volgende word je straal genegeerd.
Natuurlijk paaien ze nooit allemaal tegelijk, en verschilt het precieze moment van water tot water, afhankelijk van de diepte, maar mijn ervaring is toch dat je een paar weken lang met wat kruimels genoegen moet nemen.
Gelukkig wakkeren de vangsten weer aan na het paairitueel en kan je van juli tot diep in de herfst meestal wel een zeelt strikken. Zo vlot als in de meimaand wordt het meestal niet meer, echter, vermoedelijk omdat de hoeveelheid natuurlijk voedsel in de vorm van muggenlarven en allerhande kleine beestjes die zich tussen de weelderige plantengroei ophouden in de zomer explodeert.
Een patroon dat ik daarbij heb menen te zien, is dat zeelten in het voorjaar nog prima overdag te vangen zijn (waarbij de eerste paar uren van de ochtend top zijn), maar daarna in toenemende mate ’s avonds en vooral ’s nachts gaan azen.
Wateren
Zeelten zitten in nagenoeg elk water waar het niet te hard stroomt: van de onooglijkste poldersloot tot een machtige rivier als de Maas. Vooral als er grote ondiepe stukken zijn met veel planten en veel zones met modder en muggenlarven, voelen ze zich thuis. Wie echter gericht grote zeelt wil bevissen, en daarmee bedoel ik vissen van rond de 60cm met gewichten van 4 kilogram of meer, moet dat doen op wateren waar grote zeelt zwemt.
Dat klinkt als het advies van een onnozele, maar ik wil de mensen niet de kost geven die uren zitten te maken op plekken in de hoop een specimen te vangen die er gewoonweg niet zwemt. Maar hoe vind je een goed water voor grote zeelt? Trial and error is één manier, die helaas best tijdrovend is. In hengelsportzaken of aan karpervissers vragen is een andere, maar besef wel dat je dan niet zelden een erg vertekend beeld krijgt.
Hoewel het beslist waar is dat karpervissers soms hele grote zeelten vangen als bijvangst, is het vaker zo dat ze het gewicht ervan zwaar overschatten. Omdat het niet hun targetvis is wordt hij niet gewogen noch gefotografeerd, waardoor vissen van pakweg 55 cm al snel ingeschat worden als een ‘double’ (zoals Engelsen een vis van 4.5kg of meer noemen). Wees dan ook voorzichtig met de info die je zo verwerft. Ik heb echter nog een ander trucje voor je. In Engelse zeeltboeken las ik meermaals dat zeelt en karper niet goed samengaan, en ik denk dat dat klopt.
Zeelt is namelijk best een slome azer en laat zich daardoor pijnlijk makkelijk wegconcurreren door karper. In mijn huidige tuinvijver, die kristalhelder is, kan ik dat elke dag opnieuw zien. Als ik een paar handjes maden gooi, dan vreten de karpers zich in een paar minuten kogelrond, terwijl de zeelten blij mogen zijn als ze iets te pakken krijgen.
Ik denk dan ook dat het allesbehalve toevallig is dat mijn allerbeste zeeltwateren een zeer lage bezetting aan karper hebben.
Niet zelden gaat het om plassen waar ooit een goed bestand aan karpers zwom, maar dat van ouderdom grotendeels is verdwenen. Karpervissers laten het water met rust zodra de topvissen dood zijn, en langzaam maar zeker neemt zeelt het weer over. Dat is het soort plekken dat ik bij voorkeur opzoek: plassen en kanalen waar maar een handvol stokoude karpers meer zwemmen.
Lokaliseren
Een keer je een goed water hebt gevonden, moet je uitzoeken waar de zeelten plegen te azen. Dat is bij deze soort niet heel moeilijk.
Vooral ’s morgens en ’s avonds woelen ze de modderige bodem namelijk om bij hun zoektocht en ze produceren daarbij enorme bellenplakkaten. Ga dus in alle vroegte op een rustige lentedag met veel licht rondstruinen, gewapend met een goede poloraidbril, en als er zeelt zit, zal je hun sporen zien.
Tussen zeelten zien azen en zeelten vangen zit er, zo heb ik me door schade en schande ondervonden, echter nog een niet te veronachtzamen verschil. Hoe vaak heb ik niet achter mijn hengels gezeten terwijl het water voor me één groot schuimbad leek, alsof iemand de was aan het doen was onder water? Elk moment kan het gebeuren, houd ik mezelf dan voor en ik zit op het puntje van mijn stoel – maar behalve een lijnzwemmer zo nu en dan (steevast gevolgd door een enorme hoeveelheid bellen veroorzaakt door de geschrokken wegsprintende vis) gebeurt er dan doorgaans niets…
Ik heb al vanalles geprobeerd: wormen, maden, broodvlokken – maar vooralsnog met heel weinig succes. Ik word er heel nerveus van want heb ik mijn dobber ergens perfect bovenop zo’n massa bellen gegooid dan kan je er donder op zeggen dat de bellen verdwijnen en plots een paar meter verder opnieuw beginnen, en als ik mijn montage verplaats dan duiken ze weer op de oorspronkelijke plek op…
Het leek soms op een spelletje PacMan waarbij ik nooit iets te pakken kreeg. Ik blijf dingen uitproberen (wie tips heeft mag zich altijd melden!), want als ik gericht met succes zou kunnen vissen op bellenblazers, dan vang ik me helemaal het schompes…
Als de berg niet naar Mozes komt, echter, dan moet Mozes maar naar de berg komen en dat is gelukkig een tactiek die af en toe wel goed werkt. Concreet betekent het dat ik mezelf dwing geduld te hebben. Zeelten eten namelijk niet uitsluitend muggenlarven. Als ze erop gefocust zijn dan is het lastig ze over te halen iets anders te pakken, maar soms kuieren ze ook gewoon wat rond op zoek naar alles wat los en vast zit en eetbaar oogt. Dan komt de visserij met method feeders en boilies tot zijn recht.
Aanpak
Ik zorg dat ik ’s morgens heel vroeg aan het water ben en zoek een zone waarin ze aan het bubbelen zijn. Vervolgens zet ik mijn vallen uit, in mijn geval Korum Method Feeders van 45 gram, met een kort onderlijntje eronder met daaraan een mini boilie op de hair. Een haakje nummer 8 en een gevlochten onderlijntje van 15lbs maken de montage af. Achter de korf zet ik wat zinkende tube (om de hoofdlijn op de bodem te houden) die ik blokkeer met een gummistoppertje zodat ik eigenlijk met een vastloodmontage vis.
Zorg er wel voor dat het stoppertje onder druk verschuift want alleen dan kan je zeker zijn dat een zeelt die je door lijnbreuk verspeelt de korf weer kwijt kan raken! De korf prop ik vol met een Method Mix (ik heb goeie ervaringen met die van Sonubaits) of geweekte pellets, waardoor ik wat hennep, maïskorrels en enge versnipperde boilies meng.
Als je wat voorzichtig werpt, blijft dit alles wel in de korf zitten tijdens de worp. Het is wel zaak om te zorgen dat je voertje echt goed kleeft en bij voorkeur iets harder is dan bij normaal feedervissen op witvis. Omdat ik zeelt in zeer ondiep water – maximaal een meter! – wil ik immers niet om de tien minuten weer ingooien om de vissen niet de stuipen op het lijf te jagen.
Meestal duw ik mijn haak met boilie er wat in. De gedachte daarachter is dat een azende zeelt de boilie eruit pulkt en dan meteen vol vertrouwen neemt. Een bijkomend voordeel is dat je zo zeker weet dat je haak niet bedolven ligt onder algen of troep en daardoor niet meer goed kan prikken… Doorgaans wacht ik een 45-tal minuten voor ik opnieuw ingooi. Goed feederen staat en valt met precisie: probeer altijd op exact dezelfde plek weer in te werpen.
Zo zorg je er namelijk voor dat precies op die vierkante meter een voertapijt ontstaat dat voorbij zwemmende zeelten uiteindelijk tot azen zal aanzetten. Bij de eerste worp gooi ik wat boilies in de buurt van de korf, afhankelijk van het aantal zeelten dat ik verwacht op de stek. Meestal volstaan een bol of 10-15 per hengel wel. Als ik een zeelt heb gevangen, strooi ik bij het opnieuw inwerpen weer hetzelfde aantal boilies. Als ik alleen maar ververs, gooi ik geen boilies erbij.
Vergeet niet dat boilies in tegenstelling tot gewoon voer of pellets vele uren lang intact blijven onder water, wat betekent dat je, als je bij elke inworp 15 bollen strooit en bijvoorbeeld 5 keer hebt ingegooid, je al 75 boilies rond je haak hebt liggen. Als er dan een zeelt komt, moet hij wel heel veel honger hebben om dat allemaal op te slokken… De grootste fout die je als zeeltvisser kunt maken, is in mijn ogen dat je hem benadert als een karper.
Zeelten gedragen zich helemaal anders: ze gaan niet stofzuigen zoals een karper dat doet maar nemen hier en daar een hapje. Een groot voerbed vol boilies aanleggen is in mijn ogen dan ook contraproductief. Vergeet nooit dat je altijd voer kunt bijgooien maar geen voer meer kunt wegnemen dat je al gegooid hebt. In een boek dat door sommigen de bijbel voor de zeeltvisser wordt genoemd – A time for Tench van Chris Thurnbull – vraagt de auteur zich af waarom methodfeederen op zeelt zo ontzettend succesvol kan zijn. Hij wijt dat aan de manier van voedsel verzamelen van deze bijzondere dieren.
De muggenlarven waar ze op azen, zijn immers niet even talrijk op elke vierkante meter. Veeleer is het zo dat er hier en daar een klein groepje ligt. Zeelten zijn dus gewend om her en der een hapje te eten en dan verder te zwemmen… Volgens Chris lijkt de situatie die we met onze methods creëren op de verspreiding van de muggenlarven: geconcentreerde hoopjes. Of het klopt weet ik niet, maar ik vind het een interessante denkpiste. En sowieso hoor je me niet klagen over de vangsten ermee dus ik zou zeggen: geeft het ook eens een kans!
Andere methoden
Hoewel feederen vaak erg succesvol is, is de methode beslist niet alleen zaligmakend. Dat maakt het zeelten nu juist zo mooi: het is een ontzettend veelzijdige tak van sport. Je kunt ze freelinend belagen met een bolletje deeg, met de vaste hengel, of heel subtiel met een dobber en de zogenaamde ‘lift method’. Bij dat laatste zorg je ervoor dat je één hagelloodje te veel op de lijn knijpt, waarbij het zaak is om dat ene loodje op de bodem te laten liggen.
Een zeelt die ons aas oppikt, neemt het gewicht van dat loodje op waardoor de dobber omhoog komt en gaat liggen. De allermooiste visserij vind ik persoonlijk het struinen op zicht waarbij je zeelten zoekt en heel subtiel actief aanwerpt. Dat is alleen mogelijk als het water voldoende helder en ondiep is, maar als het lukt is het fantastisch.
Zelfs met de vliegenhengel is het me al gelukt om ze zo te foppen – en ik kan je verzekeren dat de dril een grote zeelt aan zo’n flinterdun eindje carbon een heel avontuur is! Maar hoe je ze ook bevist: geniet ervan met volle teugen.
Hopelijk heeft dit artikeltje je wat op weg gezet.
De ideale zeelthengel voor mij heeft een testcurve van maximaal 1.5lbs – bvb. de Korum Allrounder – met daarop een Shadow-vrijloopmolentje uit de 2500-reeks. Op de spoel zet ik 28/00 nylon in verband met de plantenjungle waarin zeelten zich plegen op te houden. Zeelten zijn taaie dieren maar behandel ze met zorg: een Korum Fastmat is zeer licht en compact, heeft opstaande randen en – mits natgemaakt – ideaal om ze even op te leggen.
Een goed filmpje over het feederen op zeelt vind je hieronder!
Reageer