Met de komst van het internet heeft de roofvisserij een enorme boost gekregen. Ik weet nog goed hoe ik als twaalf jarige in de lokale hengelsport naar stekken viste. Gouden tips kreeg ik, over ‘geheime monsterwateren’… Moest je wel beslist met een koperen Mepps spinner vissen. Maatje vijf ook nog eens, want daar ving je de echte bakken op. Uren lang werden keer op keer deze superstekken afgevist, maar je raadt het al: Die monsters vingen we nooit…
Tegenwoordig kan iedere startende roofvisser lezen hoe en waar hij moet vissen. Tientallen websites en hengelsportbladen als deze geven een schat aan info. Een plaatsnaam en foto zijn daarnaast genoeg om via google maps de beste stekken te kunnen vinden. Toch heeft dat internet voor veel startende vissers ook een keerzijde. Foto’s met enorme snoeken en andere rovers vliegen je om de oren. En als het dan niet lukt om deze vissen zelf te vangen, kan dat best frustrerend zijn. Je hebt toch die allerbeste plug gekocht voor dit water? Je zag hem zelfs op de foto’s!
Ik ben van mening dat het niet het materiaal is wat iemand tot een goede visser maakt. Je kunt maximaal investeren in de allerbeste spullen, als je niet weet hoe, waar en wanneer je welk materiaal moet gebruiken, zul je er weinig succesvol mee zijn. Wat mij betreft ligt de basis van het vissen bij het opbouwen van kennis. ‘Tuurlijk, hoor ik je denken. Logisch toch! Maar waar let je dan op?
De truc zit hem in het herkennen van patronen. Ik ben er heilig van overtuigd dat je, nadat je enige jaren kennis opbouwt over bepaalde stekken of wateren, je met redelijke precisie kunt voorspellen wanneer je waar moet vissen. Zelfs de vismethode is grotendeels af te leiden uit de informatie die je verzameld. Ik zal dit proberen te verduidelijken aan de hand van een aantal voorbeelden.
De 20 Februari plas
Er zijn van die wateren die je blijven intrigeren. Zo ook de rivierplas uit dit voorbeeld. Het kostte me vele visdagen voordat ik er überhaupt eens een vis ving, maar toen de code eenmaal gekraakt leek werd dat wel beloond met een echte bak van een snoek. De jaren erna heb ik van deze plas een soort project gemaakt. Ik moest en zou er in elk jaargetijde snoek vangen. Dat lukte best aardig, op één seizoen na. Zo stond of zat ik er winter na winter. Op dood aas nooit een beet krijgen, jezelf af vragen of al die snoeken wilde dromen waren. Tot die eerste 20ste Februari die ik er viste. Met 70% van de plas nog onder het ijs begon ik toch maar met jerkbaits te gooien. Meer omdat ik het doodaas spuugzat was dan omdat ik er zo veel vertrouwen in had. Het bleek een gouden keuze. Een baggervette 112 en minstens zo dikke 103. Ook nog twee kapitale vissen die de jerkbait volgden. Ik werd gek! Het weekend erna stond ik er uiteraard weer. Geen enkele reactie, net als de weekenden die volgden…
De zomer erna ving ik er weer vis, ook het najaar was gewoon erg goed. Toen kwam weer die winter. Twee doodaassessies zonder resultaat, dus vanaf januari werd er om de twee weken een paar uur gegooid met jerkbaits. Weer leek de plas uitgestorven. Totdat ik opeens een baggervette vis ving op, jawel, de 20ste februari… Er begint een lampje te branden. Zouden ze? Het jaar erna ben ik er weer. Dit begin ik twee weken voor ‘het weekend’. Weer is het stil tot die twintigste februari. Net als dit jaar overigens. Ik moet de ijsschotsen wegduwen om überhaupt het talud af te kunnen vissen, maar haak wel een monsterlijke snoek. De vis schiet helaas los, maar in de week die volgt wordt mijn doorzetten alsnog beloond.
De reden dat deze vissen naar dit talud komen is niet heel moeilijk te begrijpen. Met de paai voor de deur zoeken de snoekdames een geschikte plek op de snelst opwarmende delen van het grote water. Toch dacht ik echter altijd dat ze zouden wachten op een bepaalde watertemperatuur. Het tegendeel lijkt nu wel bewezen. Het is waarschijnlijk de lengte van dagen die de snoek naar de paaiplekken stuurt. Wat daarbij wel opvalt is dat voor de visserij zonnige dagen vele malen beter zijn dan bewolkte dagen. Snoekweer, zoals in de boeken beschreven, zie ik liever niet in het vroege voorjaar. Lekker visweer is in de regel nu ook beter voor de vangsten.
Dubbelen
Als je veel op bepaalde wateren vist kan het voorkomen dat je vissen terug vangt. Nu ben ik daar niet echt een fan van, ik vang liever nieuwe vissen. Toch kun je ook van deze terugvangsten één en ander leren. Zo valt het op dat je snoeken, zelfs jaren na de eerste vangst, weer op vrijwel exact dezelfde locatie terugvangt. Dit, terwijl je ze in al die tussenliggende sessies nooit bent tegengekomen. Nu is het niet alleen die locatie die interessant is, maar vooral het feit dat je de vissen meestal ook nog eens in hetzelfde jaargetijde tegenkomt op die locatie. Sterker nog, in dezelfde week! En dan doel ik nu niet perse op de ‘standaard winterstekken’, maar ook op taluds of zelfs bepaalde stukjes talud. Zo ving vismaat Timon in 2008 een 105 bij mij aan boord, die ik in 2010 op exact dezelfde locatie terugving in vrijwel dezelfde week van het jaar. Om het nog gekker te maken ging die vis er een week later weer aanhangen! Kerngezond en inmiddels 113. Ik heb haar sindsdien en tussen, maar ook in die tussenliggende jaren nooit meer gezien.
Een ander voorbeeld is een 123 die ik in 2009 ving op een grote plas. Één afwijkende hobbel in het talud bleek voor deze snoek een prima ligplaats. Nu wordt er door mijn vismaten al jaren zeer fanatiek gevist op die plas, heel het jaar door. Toch was het in 2011 in dezelfde periode pas weer raak op die hobbel. Dit keer was het Hendrik Jan die deze fraaie dame wist te vangen. Ze was inmiddels drie centimeter gegroeid en in topconditie.
En dan misschien wel het meest extreme voorbeeld. ‘De 28 juli snoek’ zoals ik haar maar genoemd heb. In 2007 vang ik haar op 114. Één van de sterkste snoeken die ik ooit drilde en tot mijn grote verdriet zwom ze absoluut niet meer weg. Uiteindelijk heb ik haar boven diep water zo hard mogelijk richting bodem geduwd, in de hoop dat ze in de koelere waterlaag misschien bij zou komen. Echt veel hoop had ik niet, totdat ik exact een jaar later een email krijg van een vismaat. Hij had zijn sterkste snoek ooit gedrild, leek wel een meerval! 113 was ze en ze had een vreemde deuk in haar rug. Wat? Dat meen je niet! Deze ken ik! Ze bleek op vrijwel exact dezelfde vierkante meter gevangen te zijn op dezelfde dag van het jaar. Hoe groot is die kans..? Nou… Een jaar later lig ik met vismaat Jimmy op die plas en als hij na een zinderende dril zijn nieuwe PR aan boord tilt zie ik het direct… Niet te geloven… Nog steeds 113 en weer op 28 juli op die exacte stek liggen…
Waarom?
Maar waarom komt zo’n vis er in de tussenliggende maanden en zelfs jaren dan nooit uit? Ik denk dat, met name op het grote water, vissen rondtrekken volgens bepaalde patronen. Een route, waarbij verschillende standplaatsen gekoppeld zijn aan seizoenen, specifieker het aantal lichturen per dag. Het kan geen toeval zijn dat één bepaalde snoek in dezelfde week van het jaar op dezelfde locatie aanwezig is. Iets stuurt die vis aan om daar op dat moment te zijn. De voornaamste reden is voedsel natuurlijk, maar er zullen meer omstandigheden invloed op hebben.
Een tijdje geleden zag ik de film ‘Once in a blue moon’. Een film over vliegvissers die in Nieuw Zeeland slim gebruik maken van een ‘muizenjaar’. Prachtige beelden, maar het waren vooral de woorden van onderzoeker Rasmus Gabrielsson die ik erg interessant vond. Ook hij vertelde over patronen. Van echte dressuur was volgens hem geen sprake bij de bruine forel. De vissen lagen gewoon niet altijd op dezelfde stekken. Wel kwamen ze keer op keer terug om, als de omstandigheden goed waren, maximaal te profiteren van het voedselaanbod. Hoewel ik dressuur zeker niet uitsluit, denk ik dat hij zeker een goed punt heeft voor wat betreft de aanwezigheid van roofvis op vaste locaties, gedurende het jaar.
En nu?
Een paar voorbeelden, ik kan er meer noemen maar hoop dat mijn punt een beetje duidelijk is. Wat moet je nu met deze kennis, gebaseerd op voornamelijk aannames?Nee, je weet nu niet welke plug je in welke sloot moet gooien. In die zin is dit niet echt een praktisch artikel. Ik hoop wel dat er een stukje bewustwording is ontstaan van het bestaan van patronen. De truc is nu om zelf te bepalen welke informatie relevant is voor het ontdekken van patronen en welke niet. Waar ga je op letten in het vervolg?
Belangrijkste in deze is om bepaalde wateren of stekken echt goed te leren kennen. Goede zomerstekken kunnen compleet verlaten zijn in de winter en andersom. Heb je enkele goede zomerstekken, maar ook enkele goede winterstekken op hetzelfde water. Probeer dan na te gaan hoe de vissen van a naar b moeten zwemmen. Ligt er toevallig een diep geultje wat de vissen stuurt? Wellicht een mooi talud of een versmalling in de plas? Grote kans dat je de snoeken daar in oktober tegen zult komen.
En in het voorjaar, wat doe je dan? Maart is dé tijd om paaiplekken te vinden. Dit kun je doen door regelmatig met een thermometer de watertemperatuur op verschillende locaties te meten. Heb je een boot met visvinder dan is dat natuurlijk helemaal makkelijk. Grote kans dat je de snoeken vind in de hoek van het water die het warmst is. En het temperatuursverschil hoeft dan maar een halve of hele graad te zijn! Rietkanten met een zandbodem er voor lijken daarbij favoriet.
Zie je snoeken paaien, dan zit je qua informatie natuurlijk helemaal goed. Laat je (kunst)aas op het droge, geniet van het schouwspel en onthoudt de plek voor volgend jaar. Grote kans dat ze er in diezelfde week weer gaan paaien, dus dan weet je dat jij er één of twee weken eerder je slag kunt slaan.
Notities
Het is voor dit soort waarnemingen helemaal niet verkeerd om vangsten, locaties en omstandigheden te noteren. Zelf schrijf ik inmiddels negen jaar visverslagen, de een interessanter dan de ander qua informatie. Regelmatig kijk ik nog eens terug in mijn archieven. Zeker in periodes dat de visserij even niet lekker loopt. Wat deed ik de afgelopen jaren rond deze tijd? Hoe en waar viste ik en wat voor weer hadden we? Soms herontdek je bepaalde stekken die vervolgens prachtige vissen prijsgeven. Stekken die je al lang had afgeschreven omdat je er al zo vaak voor niets kwam. Stekken waar je dus vaak op het verkeerde moment gevist hebt. Stekken die maar even per jaar goed zijn.
Natuurlijk kun je van elke vis zo veel informatie opschrijven als je wil. Ik heb er voor gekozen dit alleen bij de metersnoeken te doen. In een excel sheet hou ik lengte, gewicht, locatie, maand, jaar en aas bij. Weertype en andere omstandigheden kan ik dan nog opzoeken in de verslagen. In geval van een aasvis noteer ik zelfs de vissoort. Zo zag ik door de jaren heen favoriete aasvissoorten ontstaan op bepaalde wateren. Zelfde geld ook voor kunstaas. In februari leveren de wat kleinere jerkbaits bijvoorbeeld meer aanbeten op dan de grote klompen. Sowieso lijken jerkbaits beter te scoren dan welk aas dan ook, zeker wanneer ze een ratel en mooi wiebeltje hebben blijken ze gewoon niet te negeren. ’s Zomers is het weer andersom en levert werpen met groot aas als bulldawgs, grinders en lompe jerkbaits juist de betere vissen op.
Natuurlijk duurt het even voordat je voorspellingen kunt gaan maken aan de hand van de genoteerde gegevens. Sterker nog, daar zal zeker een jaar of vijf overheen gaan. Maar tegen de tijd dat je patronen leert herkennen en visdagen kunt gaan plannen op basis van voorkennis, zul je zien dat je vangsten aanzienlijk gaan toenemen. Elk water kent zijn toptijd en daar kun je als visser dankbaar gebruik van maken. In plaats van de horde te volgen en van het ene naar het andere water te rijden, waarbij je dus eigenlijk altijd achter de feiten aan vist, kun je beter met zelf opgebouwde kennis van bijvoorbeeld een vijftal wateren het jaar rond vissen. Niet alleen omdat je prachtige vissen zult vangen, maar temeer omdat het gewoon geweldig veel voldoening geeft om op jouw water de code te kraken. Het worden dan echt jouw vissen, jouw trofeeën.
Groet,
Volkmar Strikkers
Reageer