Thomas Sintobin is een allroundvisser, die veel plezier beleeft aan het combineren van technieken en inzichten uit verschillende visserijen. In dit artikel bespreekt hij hoe een onder vliegvissers heel erg bekende techniek, het zogenaamde ‘dead driften’, ook bij andere visserijen uitstekend van pas kan komen.
Ik begin maar even met een flashback: een jaar of 15 geleden waren een vismaat en ik aan het verticalen op de Dortsche Kil. We maken mooie lange driften langs het oevertalud, waarbij mijn vismaat een good old Culprit onder de boot laat meehuppelen, en ik met een Finn-S shadje in de weer ben. Ik had toen nog niet bijster veel verticaal-ervaring, maar ik had ergens gelezen dat je een vorkstaartshadje minder moest animeren dan een schoepstaart, en dus was ik heel rustig bezig.
Zo om de 10 seconden gaf ik een dubbeltikje van een centimeter of 5 in de hoop een agressieve aanbeet uit te loken door die bruuske beweging, maar dat was het dan wel. Het viel me op een gegeven op dat de aanbeten vooral kwamen net vóór ik de tik gaf – dus anders dan wat ik eigenlijk had verwacht. Ik begon te experimenteren met het aantal seconden dat ik de shad volmaakt stil liet hangen, en er tekende zich overduidelijk een patroon af: hoe langer de shad volmaakt bewegingloos langs de bodem gleed, hoe groter de kans op een aanbeet werd.
Uiteindelijk liet ik de tikken zelfs compleet weg, waarop mijn vismaat, die mij even had gadegeslagen, plots al lachend zei: ‘jij doet echt wel niks he, luie donder!’ Luie donder of niet, ik kreeg aanbeet op aanbeet, terwijl zijn handen droog bleven.
‘Luie donder of niet, ik kreeg aanbeet op aanbeet, terwijl zijn handen droog bleven.’
Ik begreep destijds niet heel goed waarom dat passieve kunstaasvissen zo succesvol was. Ik concludeerde dat snoekbaarzen gewoon grillige beesten waren die soms ook gewoon niets moesten hebben van al dat gehuppel, maar stelde me er niet echt vragen bij. Daar kwam verandering toen ik later begon te vliegvissen op forellenriviertjes. Ik houd erg van lezen, zeker als het over vissen gaat, en om die nieuwe visserij zo snel mogelijk onder de knie te krijgen, verslond ik alle boeken en tijdschriften uit het vliegviswereldje die ik maar kon vinden. Eén techniek die heel succesvol scheen te zijn, had de omineuze naam ‘The Dead-Drift Swing’.
‘Eén techniek die heel succesvol scheen te zijn, had de omineuze naam ‘The Dead-Drift Swing’’.
Vliegvislegende Ernest Schwiebert noemt het in zijn boek Trout Strategies (1983) de oudste basistechniek en beschrijft hem als volgt (ik vertaal): ‘Deze techniek voer je uit door dwars op de stroming of stroomopwaarts te werpen, afhankelijk van de stroomsnelheid, om dan vervolgens de zinkende vlieg gewoon te laten meevoeren in de stroomnaad’. Dat klonk alsof een kind de was kon doen, maar na 40 jaar sportvissen weet ik inmiddels wel dat vistechnieken op papier of in youtubefilmpjes vaak alleen maar bedrieglijk eenvoudig lijken.
In de praktijk
Eenmaal aan de waterkant koos ik een mooi, wat dieper pooltje uit, waarvan ik wist dat er zeker de nodige forellen in rondhingen. Ik monteerde een goudkopnimfje (dit is een met tungsten verzwaarde imitatie van een larve) een half metertje onder een zogenaamde ‘strike-indicator’ (een heel klein drijvertje, dat eigenlijk als een dobber functioneert, maar dat klinkt allicht niet subtiel genoeg in vliegvismiddens 😉). Vol spanning gooide ik stroomopwaarts en liet ik mijn montage met de stroming meevoeren, heel nieuwsgierig naar wat er zou gebeuren.
‘Vol spanning gooide ik stroomopwaarts en liet ik mijn montage met de stroming meevoeren’
Na een paar seconden wist ik het antwoord: helemaal niets. Ik verdubbelde de afstand tussen de drijver en de vlieg, om wat dieper te vissen, en toen kreeg ik wel wat te zien: de drijver verdween halfweg de drift langzaam onder water. Ik wist meteen dat het geen aanbeet was, omdat alles te traag en gelijkmatig verliep – en ja hoor: de nimf zat even vast aan de bodem.
Opnieuw paste ik de diepte aan en drie maal bleek scheepsrecht: de drijver werd net voor het einde van de drift aan een rotgang naar beneden getrokken en na een spectaculaire dril kon ik een hele mooie beekforel scheppen.
‘Na een spectaculaire dril kon ik een hele mooie beekforel scheppen.’
Intussen heb ik deze techniek behoorlijk wat uurtjes gebruikt, en heb ik best veel dingen geleerd. Ten eerste, dat had je al begrepen uit het bovenstaande, is het zaak om de nimf op de juiste diepte aan te bieden, en die verschilt van pool tot pool. Te diep en je pakt bodem, te ondiep en je krijgt aanzienlijk minder aanbeten. Gooi ver genoeg stroomopwaarts zodat je nimf de kans krijgt om te zinken en op volledige diepte te zijn als hij recht voor je is. Gooi echter niet verder stroomop dan nodig is, want dan verlies je al snel controle over je drift doordat je onnodig veel vliegenlijn uitstaan hebt. Ten tweede moet de vlieg absoluut aan precies dezelfde snelheid driften als de stroming.
Als je vliegenlijn vóór je drijver in het water drijft en de hele handel vooruit trekt, dan hebben forellen geen interesse meer. Dat noemen vliegvissers ‘drag’. Daarom moet je nimf ook niet te zwaar zijn. Ten derde moet de vlieg exact hetzelfde traject volgen als de stroomnaad. Als je drijver diagonaal door de stroming gaat, krijg je aanzienlijk minder aanbeten. Als er een nering is in je pool, dan weet je dat je het goed doet als de drijver hetzelfde rondje maakt als het water. Als je je aan deze drie regels weet te houden, zal je zien dat deze techniek verbluffend efficiënt kan zijn. Ik moest er zelf best aan wennen dat ik met kunstaas stond te vissen zonder dat ik het zelf leven inblies, maar een keer ik die drempel voorbij was, ving ik echt heel goed, met een beekforel van 57cm als grootste vis tot dusver.
‘Ik moest er zelf best aan wennen dat ik met kunstaas stond te vissen zonder dat ik het zelf leven inblies.’
En als je erover nadenkt, dan is het eigenlijk ook logisch dat dit goed werkt. Forellen staan immers graag dicht bij de bodem, omdat het daar minder hard stroomt, en ze loeren naar boven, wachtend op interessante hapjes die door de stroming worden meegevoerd. En er is nu eenmaal geen enkel insect dat sneller dan of dwars op de stroming zwemt…
Dead driftig bij andere visserijen
Ik ben er inmiddels van overtuigd dat mijn succes bij het snoekbaarzen op de Dortsche Kil 15 jaar geleden te verklaren valt door het bovenstaande. In feite was ik toen, zonder het te beseffen, aan het ‘dead driften’: ik bood mijn shads immers precies onder de boot aan, en die maakte een mooie drift aan dezelfde snelheid en in dezelfde richting als de stroomnaad. Sedert ik dit weet, ben ik bewust op zoek gegaan naar mogelijkheden om deze techniek bij het kunstaasvissen met de spinhengel in te zetten.
Vorig jaar bijvoorbeeld was ik in Bretagne, waar een lokale zeebaarsvisser mij uitnodigde om een dagje mee te gaan met zijn Zodiac. We visten allebei met hetzelfde kunstaas: blauwe Black Minnows op een loodkopje van 18 gram.
‘We visten allebei met hetzelfde kunstaas: blauwe Black Minnows op een loodkopje van 18 gram.’
Hij liet me zien hoe ze er daar mee visten: ze lieten het naar de bodem zakken en visten het dan met harde, flitsende rukken terug, waarbij ze de shad telkens aan een vrijwel slappe lijn even terug naar beneden lieten dwarrelen. Een perfecte kopie van een stervende sardine, verzekerde hij me.
De zeebaarzen waren het er die dag echter duidelijk niet mee eens, want na twee uur hadden we nog maar 1 smurfje gevangen. Het stroomde er heel lichtjes, maar er stak een briesje op dat in dezelfde richting blies. Daarom besloot ik om maar eens iets anders te proberen. Ik hing een wat lichtere Black Minnow in de speld en gooide die stroomopwaarts (windopwaarts, eigenlijk), en draaide mijn lijn dan niet helemaal strak zodat de wind er vat op kreeg en de shad langzaam meevoerde. In anderhalf uur kon ik zo 8 vissen vangen, waarvan een paar zeer aanzienlijke! Mijn gastheer bleef op de lokale manier doorvissen en kreeg geen tikje.
Ik ben overigens beslist niet de enige die op deze manier vist, allesbehalve zelfs. Een zeer gelijkaardige techniek – maar dan zonder drijvers – wordt al vele jaren toegepast door zeebaarsvissers uit het Europoortgebied zowel vanaf de boot als vanaf de kant, zoals bijvoorbeeld door Joop Folkers en door zeebaarsgids Patrick Verbrugge van The Bass Company.
Ook Peter de Kock legde een paar jaar geleden in Dé Roofvis hoe hij snoekbaarzen vingen op stromend water, gebruikmakend van de stroming. Op de Maas bij Luik zag ik een keer een Poolse meervalvisser vanaf de kant bezig, die een aasvis onder een dobber met de stroming liet meevoeren en zelf op de oever meewandelde aan dezelfde snelheid – en het leverde hem een dikke cat op! En ook bij het roofbleivissen schijnt het uitstekende resultaten op te leveren, zoals de Duitse visser Florian Läufer beschrijft in zijn boek Rapfen. Jäger der Flüsse (2012). Toen hij zijn vismaat net voor donker aan het helpen was met het landen van een mooie vis, liet hij zijn plug gewoon drijven, en tot zijn enorme verbazing kreeg hij kort daarna een knalharde aanbeet! Je leest het: er zijn vast en zeker nog veel meer toepassingen denkbaar voor deze techniek of voor een variant ervan – en het is aan ons om die te ontdekken. Tight lines iedereen!
Thomas Sinto
Reageer